Dinsdag 29 april t/m 9 mei - Reisverslag uit Chicago, Verenigde Staten van Joost Binnerts - WaarBenJij.nu Dinsdag 29 april t/m 9 mei - Reisverslag uit Chicago, Verenigde Staten van Joost Binnerts - WaarBenJij.nu

Dinsdag 29 april t/m 9 mei

Blijf op de hoogte en volg Joost

10 Mei 2014 | Verenigde Staten, Chicago

Dinsdag 29 april. Eerste dag in the Windy City. Ik heb een lijstje met tips meegekregen van Alex en daar staat een architectuurtour op, waarvoor Joris natuurlijk altijd te porren is. Dus wandelen we door de stad naar het verzamelpunt, ons gelijk vergapend aan de verscheidene wolkenkrabbers. De tour zelf is behoorlijk interessant, compleet met bluetooth oortjes om verstaanbaar te blijven onder de ‘elevated (L) train’. Wat dingen die we geleerd hebben:
Praktisch iedere gevel is van terracotta, want Chicago is op klei gebouwd. Dat was mooi wit en alles, totdat Chicago enorm smerig en industrieel werd en de oudere gevels praktisch donkerbruin zagen. Daardoor herken je oudere straten erg goed.
Eén of twee architecten hebben zo ongeveer ieder gebouw dat ertoe deed ontworpen.
Rijke Chicagoans zijn supertoffe mensen, geven steeds geld aan publieke dingen als een reusachtig park midden in de stad en de mooiste bibliotheek die we ooit zagen.
Puur de essentie.
Na de tour lopen we naar de Cloud Gate, een soort kolossale spiegel in boonvorm wat een selfieparadijs blijkt te zien voor toeristen, die met één foto niet 1x, maar 5x zichzelf op de foto kunnen zetten. Gekkigheid. Tegen die tijd is het al avond en kruisen we Billy Goat Tavern van Alex z’n lijst, door er vierdubbele ‘cheezborgers’ te eten. Naast deze culinaire hoogstand staat de bar bekend om z’n legendarische eigenaar, Sianis. Over hem doen veel verhalen de ronde, waar ik de mooisten van zal herhalen:
Sianis kocht de Tavern over voor 350 dollar met een cheque die niet hard gemaakt kon worden, maar Sianis de tijd (één weekend) bood om de aankoopsom terug te verdienen en de tent af te betalen.
De Billy Goat Tavern kreeg z’n naam toen een geit van een voorbijrijdende truck sprong en de kroeg binnenliep. Hij werd gelijk geadopteerd en tot Billy en de mascotte van de kroeg gedoopt. Sianis en de geit waren onafscheidelijk. Nog een voorbeeld van Sianis genie in marketing was zijn ingeving om tijdens de Republikeinse Conventie van 1944 in Chicago een bordje op te hangen ‘we don’t serve Republicans’. Die stormden natuurlijk en masse de kroeg in en eisten service, die Sianis gaf en zo de grootste dagwinst in de geschiedenis van de zaak boekte.
De invloed van de Tavern is groot. De Chicago Cubs zijn een legendarisch slecht honkbalteam en de prijzenkast is dan ook al bijna een eeuw leeg. Het gerucht gaat dat Sianis met z’n geit naar een wedstrijd wilde, werd geweigerd vanwege de stinkende geit en vervolgens een vloek uitsprak ‘that the Cubs would stink just as bad as the goat forever more’. And that they did.
Kortom, we vermaakten ons prima in de bar en hadden onszelf spotgoedkoop gevuld (niet meer, niet minder). Na de hele dag omhoog te hebben gekeken naar de top van de skyscrapers, moesten de nekstanden weer neutraal worden gemaakt. Daarvoor gingen we naar de top van Hancock Tower, de 96e verdieping, om over de stad uit te kijken. Daar trok net een storm overheen, wat het geheel zo mogelijk nog spectaculairder maakte. Drank was uiteraard goed prijzig, dus is ons bespaarde dinergeld daar maar aan opgegaan. Zeker waard. Joris had nauwelijks tijd om wat te drinken, zo druk hield ie O’Hare Airport in de gaten en fotografeerde hij alles en iedereen in of buiten de toren.

Woensdag 30 april. Dag twee was iets rustiger en had dan ook een bijzonder rustige start. Het weer was wat betrokken, dus een goeie dag voor het Art Museum van Chicago. Immense proporties uiteraard, dus we waren elkaar al gauw kwijt. Een mini-expositie over het denkproces achter bepaalde bouwwerken in de stad prikkelde m’n vroegere droom om architect te worden enorm en ook wat moderne kunst (een enkele Picasso, aardig wat Mondriaan) was leuk. Ik verspilde echter te veel tijd aan een hernieuwde poging contemporary art mooi te vinden. Ik word gewoon te snel boos om hoe makkelijk de meeste kunstenaars het ervan af brengen met hun werk. Om over de bijbehorende titels nog te zwijgen. Daar gebruiken ze gewoon een random word generator voor, mij houden ze niet voor de gek.
Anyhoo, Marvyn vond ik terug dus wij besloten vast een restaurantje te zoeken (zoals ik al zei, de start was rustig), terwijl Joris vastbesloten leek niets onbekeken te laten en nog een poos bleef hangen. We ontdekten Exchequer, blijkbaar Al Capones favo restaurant. In Nashville had een voormalig inwoner van Chicago ons desgevraagd verteld dat als ze iets moest aanraden in de stad het ‘deep-dish pizza’ was, wat we echt een rukantwoord vonden. Hoe kan het beste aan een stad, zeker aan Chicago, nou deep-dish pizza zijn? Dat zegt meer over jezelf dan over de stad. Desalniettemin stond het op de kaart en is Joris niet een man die culinair kwantitatieve uitdagingen uit de weg gaat. Deze feiten leidden tot een gigantische massa gesmolten kaas van taartformaat, waaronder ook nog incidenteel wat andere ingrediënten verstopt waren. Maar vooral een ruime centimeter dikke kaaslaag. En dat voor een man die voorzichtig bezig is over z’n kaasfobie heen te komen.
Onder het toeziend oog van Marvyn en mij worstelde Joris zich door de helft van de kolos heen, voor hij met z’n laatste adem om een doggybag moest vragen. Per brancard vervoerden we ‘m naar een bluesbar in de buurt, die opgezet was door Guy Buddy, lokale blueslegende en fotogenoot van iedereen die ooit een bluesriedeltje heeft gespeeld. Goeie muziek en goed lokaal bier. Twee Duitse dames van middelbare leeftijd voor ons hadden de essentie duidelijk niet begrepen, en discussieerden verveeld boven overvolle glazen rode wijn welk filter het best was voor de instagramfoto’s die ze in de zaak van hun voeten tegen het podium hadden gemaakt. Oh, en blues vonden ze zoooo langweilig. Ieder z’n mening, maar rot dan op.
In ieder geval vonden Marvyn en ik onze weg lopend naar het hotel. Joris raakte nogal achter met de kaasklomp in z’n maag en besloot de L-train met z’n gewicht te belasten en z’n pijnlijke zuchten vulden de hotelkamer nog tot diep in de nacht.

Donderdag 1 mei. Marvyns laatste dag in ons sprankelende gezelschap. We lieten hem de invulling bepalen en dat bleek, met het oog op het matige weer, een kaartspelsessie van vier uur in de Starbucks in te houden. Dat is verrassend, want de tussenstand na 50 potjes verspreid over 2 weken was beslist niet in zijn voordeel, maar hoop deed leven. Gedurende de sessie ververste de groep klanten zich zo’n zes keer en wierp het personeel ons steeds geamuseerdere blikken.
Joris en ik alterneerden intussen de koppositie. Dat was na in totaal 99 potjes nog steeds zo, maar helaas net in Joris’ voordeel. Marvyn was helaas tot nog grotere diepten in punten afgedaald, maar leek er niet al te rouwig om. Met totaal afgestompte breinen pakten we onze tassen en namen we afscheid. Marvyn in een taxi naar z’n 17-urige bus naar Washington DC en wij in een taxi naar ons nieuwe adres bij Shiraz, een vriend van Alex. Die zou ons tot onbepaalde tijd hosten. Hij woonde aan de grote straat van Wicker Park, een eindje buiten het centrum. Het bleek de ultieme hipsterwijk te zijn, met gecombineerde fietsenzaak/kofffielounges, een meerderheid van de winkels met ‘vintage’, ‘underground’, ‘retro’ of een combinatie van die woorden in de naam had en mensen die ’s avonds kampeerden voor een kleine schoenverkoper die de volgende ochtend limited edition sneakers zou verkopen. Joris en ik wachtten vertwijfeld in de eerdergenoemde fietsenzaak/koffielounge de komst van Shiraz af en ontmoetten in die tijd 5 gasten die in 2 bands zaten. Shiraz liet niet lang op zich wachten en verwelkomde ons in z’n appartement, waarvoor de beschrijving ruimte gaat vergen:
Het was de bovenste verdieping van een gebouw aan de grote straat, zo’n 500m2 groot. Het was opgedeeld in een reusachtige woonkamer/keuken en een even grote ruimte gevuld met vijf slaapkamers, een badkamer en een alles verbindende gang voor de bewoners. Superhippe bewoners als Shiraz hadden het huis gevuld met een zithoek bij het kolossale raam aan de winkelstraat, een projector voor gamen of films kijken tegen de muur, zo’n zeven racefietsen en dan hebben we het nog niet eens over het dak, waar de zomerse chillings zouden gaan plaatsvinden. Onze royale matrassen bevonden zich als een eiland midden in de woonkamer.
Joris en ik keken onze ogen uit terwijl we kennis maakten met Shiraz. Als wederprestatie besloten we voor hem, huisgenoten en uitgenodigde vrienden te koken (vooral Joris). Dat viel bij iedereen bijzonder goed en was mijn eerste gekookte maaltijd sinds ik aankwam in San Francisco. De rest van de avond werd er gedronken en gelachen, terwijl steeds maar stoelen aan de tafel werden geschoven. Het was makkelijk in slaap vallen zonder Marvyn of Joris in bed.

Vrijdag 2 mei. Nadat de zoveelste huisgenoot het ritme van de dag had opgepakt, besloten Joris en ik er ook maar uit te komen. Shiraz had een eindpresentatie te geven en was al lang en breed vertrokken, dus dompelden wij ons in urenlange besluiteloosheid, die Joris vulde door z’n vriendin weer eens te Skypen en ik door op zoek te gaan naar potentiële hosts in New York via Couchsurfing.
Uiteindelijk zou het tot halverwege de middag duren voordat we onszelf in beweging hadden gekregen. Maar wat een beweging was dat. Het begon met een paar stappen en het plan om de directe omgeving te verkennen, maar groeide al snel uit tot een fikse wandeltred die ons de wijk uitleidde. Voor we er erg in hadden, scheurden we door een lelijke tussenwijk richting Lincoln Park, waar Shiraz z’n campus zat en wij nog wat tips op ons lijstje van Alex hadden staan.
Daar aangekomen hoopten we om onduidelijke redenen Shiraz zomaar tegen het lijf te lopen, in plaats van dat we ‘m even een berichtje stuurden. Dat gebeurde uiteraard niet, dus troostten we onszelf met lunch (in feite diner) in het café van Alex, The Bourgeois Pig. Daar kregen we helaas geen gratis dingen omdat we, naar ’t schijnt, hun meest geliefde medewerker kenden, maar alles smaakte prima.
Terug namen we maar de L-train, aangezien onze benen zoveel activiteit na wekenlang ongebruik maar matig trokken en natuurlijk omdat Joris z’n pupillen vergroten van openbaar vervoer. Om de tocht helemaal met een hoogtepunt af te sluiten, bleven we in de trein zitten toen ie The Loop op reed, een lus die de trein rond het centrum maakt. Joris wist niet waar ie ’t zoeken moest; er waren immers twee kanten van de trein die hij niet tegelijkertijd kon fotograferen. Dat losten we vakkundig op door aan het eind van de lus de trein te pakken die ons naar Wicker Park zou brengen en die de hele lus weer terug te laten rijden, zodat Joris de onbelichte kant mee kon pakken.
Eenmaal thuis had Shiraz plannen gesmeed om met wat vrienden (en ons) af te spreken om het lokale ijshockeyteam, The Blackhawks, in een kroeg te kijken. De afgesproken bar was echter onaantrekkelijk geworden door de regenbuien die nu neervielen, dus trokken we er gedrieën op uit om iets te vinden. Shiraz leek vastberaden ons te laten zien hoe deze artistieke buurt langzaam aan het verloederen was met ‘Bro’s’. Daar moet je je luidruchtige, corporale sportfanaten bij voorstellen, zo bleek uit de eerste bar waar hij ons heen bracht om ons te laten zien wat ie bedoelde. Daar gingen we dus niet heen. Gelukkig kende Shiraz nog een bar in de buurt die bekend stond om de ADHD’erige ex-crackhead die de bediening deed en tot groot vermaak precies aan die beschrijving voldeed.
Tijdens de wedstrijd besloot ik dat als ik Amerikaans was geboren, ik hoogstwaarschijnlijk ijshockeyfan was geworden. Een sierlijker combinatie van bruut geweld en elegantie heb ik niet eerder in een sport gezien. In een zenuwslopende laatste kwart bogen the Blackhawks een 2-2 deadlock om in een 4-2 overwinning, dankzij knap individueel spel van hillbilly Patrick Kane. En dat was dan wedstrijd 1 uit 7 die ze tegen dezelfde tegenstander zouden spelen voordat ze naar de volgende ronde mochten. Wij trokken door naar de volgende bar, waar de beloofde vrienden van Shiraz zaten. Veelal bandmaatjes van elkaar en net terug van hun eerste Amerikaanse tour. Goed volk waarmee ook goed te lachen viel. De bar werd echter al snel dood verklaard door de groep en dus vervolgden we onze pub crawl naar een illustere club die vanaf de straat niet te zien was, maar waar remixes van Abba werden gedraaid, gevolgd door muziek die goed in ons straatje lag.
Ook dit feest was helaas om 2 uur al ten einde, dus werd de afterparty bij Shiraz thuis (in onze slaapkamer dus) vervolgd.

Zaterdag 3 mei. Wederom werden we halverwege de dag pas wakker. We overlegden wat we zouden kunnen doen tussen 4 en 10 mei, als we in NY moesten zijn voor een voetbalwedstrijd NY Red Bulls tegen Chicago Fire, cadeautje voor Joris (en ik wil Henry zien). We moesten ergens in die week in Cleveland zijn, om de autopapieren op te halen en m’n familie daar te bedanken dat we hun adres mochten gebruiken. Verder wilden we graag naar Detroit om te zien hoe een post-apocalyptische metropool er nou eigenlijk uit ziet. Van de Chicagoans hadden we de wildste verhalen gehoord over de mate van verwildering in sommige wijken. Joris wilde heel graag naar Toronto en de nabijgelegen Niagara Falls. Helaas lagen deze drie locaties in een cirkel rond Lake Michigan en konden we ze dus nooit alle drie aandoen. Cleveland moest echter worden afgevinkt en vandaar lagen Toronto en Niagara Falls meer voor de hand dan Detroit, dus werd dat onze bestemming. Ook leuk voor de Canadese stempel in het paspoort.
De rest van de dag (Shiraz was werken) trok Joris het centrum in om allerlei ‘OV van Chicago’-souvenirs te kopen en bleef ik in de buurt van Wicker Park, alle kleine hipsterzaakjes bezoekend. Op die manier stuitte ik op Ragstock, een thrift shop met kwaliteitseisen maar nauwelijks hogere prijzen. Toen daar ook nog eens eindeloos Arctic Monkeys werd gedraaid, wist ik dat ik goed zat. Anderhalf uur lang ben ik binnen geweest (Guinness Book of Records prijs voor Ragstock), spotgoedkope kleding voor mezelf uitzoekend die ik anders voor letterlijk 5x zo veel geld in NY had gekocht. Ook wat kleding als souvenirs gekocht. De rest van de dag kon ik dus op m’n lauweren rusten. Ik kocht nog wat spullen om Shiraz te bedanken (vinylplaat van Kanye Wests College Dropout en een fles shiraz hoe kon het ook anders) en besteedde de rest van de dag in een hippe muziekwinkel waar ik eindelijk weer even op een linkshandige gitaar aan kon klooien in een hoekje van de zaak.
Terug bij het huis trof ik Joris, die ik gelijk de Ragstock in sleurde en ‘m daar z’n gang liet gaan. We hadden geen huissleutel en totdat Shiraz rond 21.30 thuis zou komen konden we er niet in, dus besloten we koffie te drinken, toen bier te gaan drinken in een Arcadebar en tenslotte Fried Chicken te eten, ja alweer. Ik hoor je denken: een arcadebar? Wat ouderwets. Ja, maar we zaten dus in de hipsterigste buurt die we ooit hadden gezien en daar was de arcadebar het absolute middelpunt van de straat op zaterdagavond. Het was nog vroeg dus konden Joris en ik ook onze vaardigheden en geluk beproeven op Duck Hunt, Mario, de flipperkasten en nog zo wat oude NES games. Goed en goedkoop vermaak om de tijd mee te doden.
Bij binnenkomst besloten we allemaal dat na twee dagen de vier uur aantikken voldoende was, dus chillden we met wat bier in de zithoek van het huis, onder genot van Italiaanse jazz uitgevoerd door Il favoloso Fred Buscaglione op de platenspeler. Vanuit die hoek zagen we langzaam een wachtrij vormen voor de arcadebar aan de overkant. Onthoud ’t jongens, hier hoorden jullie het voor het eerst: de arcadebar komt terug. Wacht maar!
Shiraz ging op tijd naar bed, maar wij konden uiteraard niet slapen voordat de woonkamer leeg was. Inmiddels hadden de geestige maar bijzonder luidruchtige huisgenoot Matt en de Spaanse, wat rustigere Tiago Shiraz’ plek ingenomen in de hoek en werd het alsnog drie uur voordat we erin lagen. Lekker met een flinke dag rijden voor de boeg.

Zondag 4 mei. Na innig afscheid te hebben genomen van de hele huismeute, vertrokken we tegen twaalven richting de auto. Het kostte ons nog een uur om die te bereiken in de buitenwijk waar ie stond, dus het avondeten waar we aan deel zouden nemen in Cleveland stond al vroeg op de tocht.
Daar kwam nog eens bij dat we niet wisten dat we een nieuwe tijdzone in gingen. Ik trapte dus goed op het gas, terwijl Joris al namens mij e-mails verstuurde met verontschuldigingen naar m’n oudtante Annette. Mede dankzij de vele, dure en toch matig onderhouden tolwegen lukte het ons toch nog in 5,5 uur de straat binnen te rijden. En wat voor straat. De hele weg ernaartoe stelde de bebouwing weinig voor, todat we de laatste straat in reden en kasten van huizen ineens tussen de bomen zichtbaar waren. Zo ook het adres waar wij volgens onze bronnen moesten zijn. Ik reed in m’n enthousiasme gelijk de oprit op, die doorliep naar de achterkant van het huis. Dat was niet direct m’n bedoeling en het werd nu wel belangrijk dat we het goede adres hadden, anders hadden we wat uit te leggen aan het eind van een geweersloop. Gelukkig kwam Annette ons al begroeten, nee het was totaal geen probleem dat we laat waren, ze aten toch altijd laat. Helemaal goed! Het was acht jaar geleden sinds ik ze voor het laatst in Nederland had gezien, maar ik herkende iedereen, Annette, Brad, Blake (11?) en Audrey (8?). Tijdens het eten (stoofvlees met aardappelen en sperziebonen, dank je wel Annette!) werden onze reisverhalen uitgewisseld voor foto’s van de tijd dat ze in Nederland waren, waarna ijs werd gehaald bij de lokale friet & ijszaak. Jawel. Bij deze uiteraard knetterend hippe plek kon je betalen voor je maple bacon waffle ijs met bitcoins, wat voor ons wel behoorlijk nieuw was. Blijkbaar beginnen de cryptovaluta toch een plekje in de echte wereld te vinden.
Eenmaal thuis werd het, na een potje airhockey en meerdere potjes tafeltennis (allen gewonnen door ondergetekende) tijd dat we een keer een goeie nachtrust pakten, wat goed mogelijk was in de twee logeerkamers die ons ter beschikking waren gesteld. Het plan was om de volgende dag door te rijden naar de Canadese kant van de Niagara Falls en vervolgens door te stomen naar Toronto, waar we alvast een hostel hadden geboekt.

Maandag 5 mei. Nadat we de eigendomspapieren van de auto niet vergeten waren, reden we na afscheid van Brad (de rest was naar (sport)school) naar het noorden. Ohio is vrij saai om doorheen te rijden, mogelijk omdat het landschap veel weg heeft van Nederland, dus reden we er maar hard doorheen. Bij de Falls staken we de rivier en grens over naar Canada, waar ons werkelijk het hemd van het lijf werd gevraagd over onze schimmige intenties. Toen dezen iets minder schimmig waren gemaakt, kregen we onze felbegeerde stempel en reden we door naar de daadwerkelijke watervallen. Die waren breed en spectaculair, maar staken toch een beetje schraal af tegen de foto’s die ik uit Zuid-Amerika doorgestuurd had gekregen. Bedankt he, Moya en Eva. Nadat Joris het nodige op de harde plaat had vastgelegd, lunchten we in een bar waar ze Crystal Palace – Liverpool op hadden staan, alsof Joris het gepland had. Voor de niet ingewijden, als Liverpool die wedstrijd gewoon won, mocht het goede hoop houden op de titel, bij puntverlies zou er een wonder moeten gebeuren. Ik had vier jaar eerder op een gekke zondag met de ouders een wedstrijd van Crystal Palace in Londen bijgewoond, toen ze nog een divisie lager speelden en had daar ondanks het bloedeloze voetbal enorm genoten en was sindsdien fan (na Arsenal). Liverpool, fel aangemoedigd door Joris, had uiteraard het betere van het spel tegen deze kersverse promovendus en het duurde dan ook niet lang voordat het 0-1, 0-2 en vlak na rust zelfs 0-3 voor Liverpool stond. Niemand bij Crystal Palace wist echt iets uit te richten, behalve de keeper en de vleugelspelers. Toen werden echter enkele tactische wissels gedaan door de coach en uit een van richting veranderd zondagsschot viel ineens de 1-3 in de 81e minuut. Joris’ enthousiaste verhalen over de goede kansen voor Liverpool met de winst van deze wedstrijd verstomden gelijk. Hij had genoeg wedstrijden gezien dit seizoen om te weten dat geen enkele wedstrijd makkelijk gewonnen werd, waar hij door deze tegengoal aan herinnerd werd.
Liverpool schrok zich wezenloos van deze goal, maar bleef doordrukken voor meer goals i.p.v. het achterin in ieder geval dicht te timmeren. Uit een counter van Crystal Palace leverde dat zo de 2-3 op, gemaakt door de jonge invaller in de 85e minuut. Nu was de paniek compleet, aan tafel en op het veld. Liverpool sloot zich op in de 16 en Joris’ hart had nauwelijks adempauze bij iedere voorzet, terwijl ik m’n binnenpretje had. Toen een ram naar voren met een borstaanname verlengd werd naar dezelfde jonge invaller van de 2-3, die niet twijfelde en de gelijkmaker scoorde in de 89e minuut, voelde ik Joris’ hoofd op m’n schouder ploffen. Die stand zou het blijven. Joris sprak een uur lang geen woord meer en hobbelde gedesillusioneerd achter me aan terug naar de auto. Nog geen half uur op de Canadese wegen reed een politiewagen achtereenvolgens voor me, naast me en achter me, waarna de zwaailichten aangingen en ik in volkomen verwarring langs de kant werd gezet.
“Goodday, officer”. Hadden we wel eens in een film gezien. Wat we kwamen doen, of ik m’n rijbewijs wou laten zien. Ik stond ook al met de eigendomspapieren in m’n hand (eerste dag van de trip dat ik die had!), maar de agent liep al met m’n rijbewijs z’n auto in. Ik werd gewenkt en kreeg m’n bewijs terug met een fijne dag gewenst. Ik vroeg wat de reden van aanhouding was. Blijkbaar werd onze Dodge Neon veel gestolen in de regio en zag Old Spice er buitengewoon schimmig uit met een afwezig achterste nummerplaat en een voorste waar California op stond. Maar dat was ‘t. Kunnen we aangehouden door Highway Patrol ook weer van onze reisbucketlist afstrepen.
Ook de verdere rit naar Toronto verliep verre van soepel, maar uiteindelijk hadden we een parkeerplek en checkten we in. De rest van de avond tikte ik wat aan het verslag en zocht ik verder naar hosts in NY.

Dinsdag 6 mei. Een klassiek trage start van de dag, die gelukkig goed opgevangen wordt door het hostel, dat gratis ontbijt serveert tot 1 uur ’s middags. Het is een prachtige dag, dus regelen we fietsen uit zo’n elektrisch fietsenrek. Redelijk goedkoop, degelijk, maar je bent wel de hele dag aan ’t stressen of er wel een fietsenrek is om ‘m weer in te zetten op de plek waar je naartoe wil.
Onze eerste bestemming was het Bata Shoe Museum, dat naast de geschiedenis en culturele/sociale betekenis van schoeisel een boeiende expositie over ‘Sneakerculture’ had, als eindproduct van hiphop en sport.
De CN toren diende natuurlijk ook bezocht te worden, zijnde de hoogste toren in de westelijke hemisfeer (“That’s half of the world!”). Halverwege de toren, in het observatorium, was het uitzicht al vrij spectaculair door de ramen, maar dat was natuurlijk niet genoeg spektakel. Ergens in de toren was de vloer gemaakt van glas, wat uiteraard selfie-walhalla was voor Joris en de buslading Fransen die mee omhoog was gekomen. Ik mag dan uit een vliegtuig zijn gevallen, maar zo’n glazen vloer trok ik nog steeds vrij slecht. Voetje voor voetje lukte het nog wel, maar toen Joris wou dat ik erop ging liggen voor een foto, trok ik de grens. Vervolgens nog eens 150m hoger naar een hoger observatorium op 447 meter. Van daar konden we Amerika aan de andere kant van Lake Ontoria zien liggen en keken we nu ook letterlijk neer op de malloten die 150 dollar hadden betaald om vastgebonden aan de muur op de rand van het lagere observatorium te mogen staan. Ga dan bungeejumpen of zo.
Veilig op de grond, hadden we nog anderhalf uur voor we naar een film zouden gaan tijdens het Toronto International Film Festival, The Great Escape. We besloten met hulp van Joris’ hypermoderne mobiele spraakassistent Cortana een eetplek in de buurt te vinden. Die vond een plek genaamd Kit Kat, waarna Joris de navigatie startte en de weg leidde. Deze weg volgde in opvallend grote lijnen de weg terug naar het hostel. Een opmerking daarover werd weggewuifd. Twintig minuten later stonden we voor het hostel. Joris weet ’t aan een klikfout. In ieder geval was er nu wel weinig tijd over om nog uitgebreid te gaan eten, dus fietsten we de stad maar weer in om rond de bioscoop wat te halen. Nadat we onze fietsen weer hadden gestald liepen we de straat van de bios in en, tromgeroffel, troffen we Kit Kat recht tegenover de bioscoop. Voortaan praat ik alleen nog met Cortana.
De film was in ieder boeiend voor de volle drie uur die het duurde. Klassiek langzame film, vol voor het verhaal onnodige scenes en overdreven emoties. Heel leuk gedaan. Achteraf nog wat gedronken in een bar die ons duidelijk liever kwijt dan rijk was, afgaand op hoe de rekening met het eerste biertje al werd afgeleverd en ik bij paspoort identificatie m’n eigen gegevens moest noemen terwijl de barman het controleerde.

Woensdag 7 mei. Tegen 12en weer pas wakker geworden. Dat gaat natuurlijk nooit goedkomen met m’n co-schappen. Joris was al druk Skypende met z’n vrouwmens en zou dat nog voor uren doen, dus ik ontbeet wat, tikte een volle week aan m’n verslag (ja, ik weet ‘t) en hing wat met hostelgenoten op het dakterras. Toen Joris eindelijk tegen vieren los was, wilden we eigenlijk de stad in maar werden we tegengehouden door Premier League voetbal. Toen na een uur spelen de stand bepaald niet naar Joris’ wens verliep, vertrokken we dan echt. En ook maar gelijk naar de Distillery District om het verdriet weg te drinken. Oh en interessante architectuur te bewonderen. Onderweg ernaartoe moest een stop gemaakt worden bij een winkelgalerij ontworpen door Joris’ favoriete architect en de enige architect naast Rem Koolhaas die ik ken, Calatrava. Mooi, hoor.
Tegen 11en waren we alweer in het hostel, waar de alcohol uitwerkte en ik gelijk in slaap viel.

Donderdag 8 mei. Het was eigenlijk rennen geblazen uit het hostel, aangezien onze parkeermeter om 9 uur verliep. Vandaag vertrokken we op onze tweedaagse reis naar the Big Apple, maar niet voordat er uitgeslapen, gedouchet en rustig ontbeten was. Toen we bij de parkeerplek aankwamen, stond een securityvent net bonnen uit te schrijven twee auto’s van de onze. Even was het spannend of ie van of richting Old Spice ging, maar toen bleek dat ie op weg was naar onze Dodge werd ’t eigenlijk onverminderd spannend. Met stevige draf en een beleefd goedemorgen schoten we langs ‘m, wierpen we onze backpacks bovenhands de achterbak in en waren we weg toen ie de auto voor ons aan ’t inspecteren was. Lucky break.
Joris moest nog per se onze zuurverdiende laatste Canadese dollars aan maple syrup candy uitgeven in zo’n typische stereotype-bevestigende souvenirwinkel, voordat we onbezwaard door al dat geld Canada weer uit konden rijden. De douane was ongewoon pittig tegen ons en ondervroeg ons uitgebreid over het gebrek aan een achterste kentekenplaat, maar we kwamen ermee weg.
We maakten goed tempo verder richting Binghamton, onze overnachtingsplaats halverwege NY state. Zo’n goed tempo zelfs dat Joris voorstelde de scenic route te nemen, die “hoogstens een half uur langer duurt”. Dat bleek niet het geval te zijn, al was het maar omdat een politiewagen weer eens achter ons aankwam. Eerst de mounties, nu de highway patrol die ons tot dusver met rust gelaten had? Zelfde verhaal: waar is jullie kentekenplaat? Voorop. Waarom hebben jullie er achter geen? De verkoper zei dat ’t goed zat als de auto uit California komt. En dit is de eerste keer dat jullie worden aangehouden? In de VS wel. Nou laatste waarschuwing dan! En we reden weer door.
Over Binghamton zelf zullen vast fantastische verhalen te vertellen zijn, maar mij zijn ze niet verteld en we hebben ze er ook niet beleefd, dus wil ik het hoofdstuk Binghamton bij dezen afsluiten.

Vrijdag 9 mei. De laatste echte rit van de reis, drie uurtjes naar NY. Was het idee, tot Truus het navigatiesysteem op Joris’ telefoon besloot ons, nadat we al 20 dollar aan tol hadden betaald, nog eens dwars door Manhattan te sturen op weg naar ons hostel in Brooklyn. Je hebt niet geleefd voordat je, na zelf 10x afgesneden te zijn, zelf een yellow cab afsnijdt en minutenlang doofgetoeterd wordt. Maar zelfs dat hebben we overleefd. Uitstappend voor ons hostel zagen we alleen een doodnormaal huis. Terwijl we het adres controleerden, vertelden twee jongens uit de buurt dat ze laatst ook al mensen voor dit huis op zoek zagen naar een hostel, maar dat je maar gewoon aan moet bellen. Op hoop van zegen dan maar en inderdaad wordt er open gedaan en staan we in iemands huiskamer. Het blijkt een soort illegaal, alleen online aangegeven, hostel te zijn. Het resultaat is dat de bovenste verdiepingen allemaal tot de nok toe gevuld zijn met bedden en het eerder op een uit de hand gelopen couchsurfoptie lijkt dan een hostel, maar iedereen is vriendelijk dus prima.
Om de hoek treffen we een garage en aangezien we morgen gaan proberen de auto te verkopen, lijkt een goede eerste stap ons kentekenplaat van voor naar achter te verplaatsen zodat we ook weer klaar zijn met dat gezeik. De garage-eigenaar is een nijdige Mexicaan, die ons duidelijk lui vindt omdat we het zelf niet doen (hebben geen schroevendraaier). Zodra hij echter het achterste bordje (waarop nog CarOSell Motors stond) weghaalt, verschijnt daar zowaar een normale kentekenplaat. Bedankt, he George Nino! We betalen de honende Mexicaan de makkelijkste 10 dollar die hij ooit verdiend heeft en vertrekken met de staart tussen de benen. We trekken nog de stad in, bezoeken Times Square (yup, kapitalistisch), barbecueën op z’n Koreaans (burgers van sla) en belanden op zoek naar een jazzbar in een lesbian bar. Ook gezellig. Morgen is het onderhandeltijd.

Reageer op dit reisverslag

Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley

Joost

Hier schrijf ik wel eens wat. Als ik op reis ben vooral. Sinds nu dan.

Actief sinds 19 Maart 2014
Verslag gelezen: 1316
Totaal aantal bezoekers 4864

Voorgaande reizen:

09 Maart 2014 - 05 April 2014

Nieuw Zeeland. Beter dan Zeeland.

Landen bezocht: